Nieuws

Preek 21 juni 2024

Een heel toepasselijk evangelie voor deze vakantietijd. Jezus nodigt de leerlingen uit om na het volbrengen van hun missie even afstand te nemen en uit te rusten. Een vakantieperiode om op verhaal te komen. Die insteek kan ons vandaag misschien helpen om het evangelie met vrucht te overwegen en er ook ons eigen leven in te herkennen.

Maar toch. Vooraleer we aan die vakantie beginnen, mogen we niet vergeten dat die evangelielezing vandaag gekoppeld wordt aan een passage uit de profeet Jeremia. Daarin worden harde noten gekraakt en ferme uitspraken gedaan. Stof genoeg dus voor bezinning tijdens die rustperiode.

Zowel het evangelie als de profeet spreken over herders en het uitoefenen van het herderschap. Herder en hoeder van mensen zijn, het is een taak die ieder mens is toebedeeld. Elk op zijn eigen plaats en met zijn eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheid.  Als de leiders van het volk, de koning voorop, zich niet gewetensvol kwijten van hun taak, als rechtvaardigheid en eerlijkheid in het bestuur ontbreken, dan breken er donkere tijden aan. Dan blijft er van dat beloofde land bitter weinig over, vallen mensen uit de boot, worden de kleinen het kind van de rekening en is het einde vervreemding en ballingschap in plaats van broederschap en wonen in de schaduw van Gods huis.

Die roeping van ons mensen lijkt vanzelfsprekend. Maar een blik om ons heen en een eerlijke blik naar binnen tonen ons hoe moeilijk ons dat soms valt. Duistere praktijken, eigenbelang, mensen zomaar laten vallen, krant en tv maken er dagelijks melding van..

Wie de woorden van Jeremia hoort en overweegt, beseft dat integriteit en rechtvaardigheid nooit een vanzelfsprekende zaak zijn geweest. Toen niet en nu niet. In ons menselijk bestaan met zijn roeping tot hoeden en herderen van de naaste ligt de verleider met zijn zucht naar grijpen en knechten altijd op de loer. In het groot en in het klein. Soms heel openlijk, soms heel subtiel en verborgen. Het vraagt een gedurig onderscheiden of het innerlijk kompas nog zuiver staat afgesteld of dat we ons op dwaalwegen bevinden, die vragen om een ommekeer om onze bestemming niet te verzaken.

De leerlingen hadden blijkens het evangelie een succesvolle tocht achter de rug. Zij brachten Jezus enthousiast verslag uit van hun doen en laten. Maar de drukte maakte een geregeld bestaan vrijwel onmogelijk. Er was zelfs geen tijd om te eten. Het commentaar van Jezus op dat alles is veelzeggend. Geen lang verhaal, maar de uitnodiging om mee te gaan naar een eenzame plek, Oord van verkwikking, plaats waar je op adem kunt komen en je eigen naam mag horen, maar ook plek van beproeving, waar je de schaduwkanten van je bestaan niet kunt ontlopen: mens wie ben je, waartoe ben je op aarde, wat heb je van je bestaan gemaakt?

Vakantie, tijd van verpozen, van uitrusten, van een nieuwe orde vinden in je bestaan, niet aan jezelf voorbijlopen zoals het bij de leerlingen dreigde te gebeuren, niet aan anderen voorbijlopen: ben ik wel mijn broeders en zusters hoeder en herder. Waar draait het om in mijn bestaan?

Zo’n vakantie, zo’n Deo vacare, is niet altijd direct een plezierreis. Je komt er jezelf onherroepelijk tegen, met je licht- en schaduwzijden. De woorden van Jeremia zijn in eerste instantie een bittere pil, maar wie die medicijn neemt, krijgt nieuw leven aangereikt, een nieuwe toekomst. Het leek erop of het allemaal niets meer zou worden, of de kanker zo had ingevreten dat het oude bestel ongeneeslijk was, maar diezelfde kritische profeet spreekt ook een woord van leven. Het mag gegaan zijn zoals het is, we mogen onze roeping hebben verkwanseld of verdaan, een dubbele agenda hebben gevoerd. Het hoeft het einde niet te zijn. Ook nu nog wordt ons een nieuwe kans geboden. God zelf stelt zich garant voor nieuw leven. Midden in de dood, in de mislukking en vervreemding blijft hij met ons begaan, toont Hij zijn compassie. Maar voor je die stille stem mag horen, moet je eerst de drijfwolken laten overtrekken van het jachtige bestaan van alledag, de donkere wolken ook van wat niet goed was en van de kwetsuren je aangedaan, de orkaan misschien van passies en jaloezie. Wie weet, lijkt het erop dat je door dat alles overspoeld wordt. Een stortvloed van indrukken en gevoelens, terwijl jij dacht in de stilte op verhaal te mogen komen. Zo kan het gaan, maar wees niet bang. Laat het allemaal maar komen, maar laat het ook gaan. Laat het los, zie het onder ogen en leg het aan de voeten van Hem die de storm tot bedaren brengen kan en orde kan scheppen uit de chaos.. Geef het allemaal uit handen. Wie weet wordt je dan de luwte geschonken van de stille bries, van de zachte adem van Gods Geest, die een nieuw begin van leven geeft. De diep stilte waarin je werkelijk op adem komt.

De Heer doet ons vandaag zijn aanbod om deze dagen met hem een stille plek op te zoeken, binnen te gaan in de binnenkamer van ons hart en Hem er zijn werk te laten doen. Moge zijn mededogen ons daar dan raken, helen en herscheppen tot mensen die leven voor elkaar, die hoeden en herderen met de vrede van Christus in ons hart. Want daartoe zijn wij geroepen en genodigd, elke dag weer. Amen.

Abt Thijs Ketelaars

PREEK B16 20240721 H09 Mk 6,30-34

Preek 14 juli 2024

Wij hoorden vandaag dat Jezus zijn apostelen op een missie stuurt. Niets mogen ze meenemen voor onderweg. Als ze in een stad of dorp aankomen, moeten ze om gastvrijheid vragen. Zij komen als kleine mensen, afhankelijk. In het Oosten was dat vroeger niet ongewoon zo te reizen. Nog hoor je het van mensen die soms in die landen een trektocht ondernemen. De gastvrijheid is er legendarisch. Maar je moet de ander wel accepteren zoals hij is. Je moet je gastgever niet willen veranderen en zeker niet bekeren. We herkennen dat wel en hebben zelf ook niet graag getuigen van Jehova aan de deur. Nu zijn Jezus’ apostelen wel van een ander kaliber, maar toch! Hij waarschuwt hen dat ze niet altijd goed ontvangen zullen worden en dat ze erop moeten rekenen dat er niet naar hen geluisterd zal worden. Mattheüs voegt eraan toe: “Zie, ik zend jullie als schapen te midden van wolven” (10/16).

Juist Gods gezanten, profeten, konden en kunnen de wind van voren krijgen. Misschien herinnert u zich nog de lezing uit Ezechiël afgelopen zondag. De Heer waarschuwde hem: “Mensenzoon, ik zend je… naar een volk van rebellen, naar degenen die tegen mij in opstand komen… met een hard gezicht en een koppig hart”.

Vandaag is het niet anders voor de profeet Amos van wie wij mochten horen in de eerste lezing. Amos is een van de profeten van het Noordelijke Koninkrijk. Na de dood van Salomo werden de twaalf stammen van Israël verdeeld in twee koninkrijken. Ik heb het altijd ingewikkeld gevonden, en dat is het misschien ook. In het zuiden het koninkrijk Juda, inclusief de kleine stam Benjamin. In het noorden, het koninkrijk Israël, geregeerd door koning Jerobeam I die de tien stammen onder zijn bestuur had. Dit politieke schisma, toen al, ging gepaard met een religieus schisma. Om te voorkomen dat de noordelijke stammen naar de Tempel in Jeruzalem zouden gaan, had de koning in Bethel een nieuw heiligdom opgericht, waarover gesproken wordt als “het koninklijke heiligdom, de Tempel van het Koninkrijk”. Deze situatie van een volk verdeeld in twee koninkrijken duurde tot de tijd van de ballingschap.

Ongeveer twee eeuwen na Salomo onder een van de opvolgers van Jerobeam II beleefde het Noordelijke Koninkrijk een tijd van grote welvaart. En Jahweh had zijn volk niet in de steek gelaten. Hij bleef profeten inspireren, zowel in het Noordelijke als het Zuidelijke Koninkrijk. Onder Jerobeam II was het Amos. Amos liet van zich horen en nam het op tegen de koning. Dat was zijn roeping, zijn plicht: het geweten uitdagen en wakker schudden. Amos verzette zich tegen de aanbidding van Jahweh in Bethel en predikte dat men naar Jeruzalem moest gaan om de Heer daar te aanbidden. U herinnert zich het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw in het Johannes evangelie. Waar wil God aanbeden worden? Amos verzette zich tegen de toenmalige koning Jerobeam II en het door hem ingestelde priesterschap. De priester Amazia stuurde een bericht naar Jerobeam: ‘Amos predikt rebellie tegen u in het koninkrijk Israël. Het land kan al zijn toespraken niet langer verdragen. Want dit is wat Amos zegt: `koning Jerobeam zal omkomen door het zwaard en Israël zal worden gedeporteerd, ver van zijn bodem.’ In feite voorzegde Amos de ballingschap. Hij leidde geen complot. Maar waarschuwde, en probeerde de mensen aan te moedigen op te gaan om Jahweh te aanbidden, niet in Bethel, maar in Jeruzalem. De priester Amazia beschouwde deze religieuze bekommernis als een politieke opstand tegen Jerobeam.

Hij zei tegen Amos: “Ga weg van hier met uw visioenen en vlucht naar het land Juda.” Amazia noemt de profeet een charlatan, een valse profeet. Amos was van Judese afkomst, hij hoefde dus alleen maar het noordelijke koninkrijk te verlaten en naar huis terug te keren. Amazias wil deze buitenlandse onruststoker niet. We houden niet van iemand die stoort: “Daar (in Juda) kun je je brood verdienen door je werk als profeet te doen. Maar hier, in Bethel, stop met profeteren; want nogmaals het is (hier) een koninklijk heiligdom, een tempel van het Koninkrijk.” Religie is politiek geworden.

In de eerste lezing klonk het antwoord van Amos aan Amazia. Amos spreekt over zijn roeping als profeet. Jahweh heeft hem geroepen. Hij was op geen enkele manier voorbereid op deze rol van geïnspireerde demonstrant, die andermans geweten moest wakker schudden. Hij had daarvoor geen enkele ambitie: ‘Ik ben van huis uit geen profeet; ik ben een herder en een snoeier van vijgenbomen. Maar Jahweh nam mij van achter de kudde en zei: ‘Ga, wees een profeet voor mijn volk Israël, voor de stammen van het Noorden. Zusters en broeders, Gods roeping kan het leven van een mens op zijn kop zetten, zijn lot veranderen en bepalen. Dit is een van de essentiële kenmerken van alle roepingsverhalen. In de Evangeliën ziet Jezus vissers aan de oevers van het Meer van Galilea. Jezus roept hen. Ze laten hun netten achter en volgen hem en Jezus stuurt ze op een missie. Hij ziet Levi bij een tol, als douaneambtenaar zou je kunnen zeggen; hij spreekt hem aan en Levi geeft zijn baan als tollenaar op. In de boeken Koningen ontmoet Elia Elisa terwijl hij het terrein van zijn familie aan het ploegen is. Elia gooit zijn profetenmantel op Elisa’s schouders. Die laat zijn land en zijn ossen in de steek en volgt zijn nieuwe meester. Dit is het algemene patroon van elk roepingsverhaal: ik was dit of dat, maar God riep mij en ik liet alles achter.

Dus nogmaals Amos. Jahweh haalde hem van achter zijn kudde en van onder zijn vijgenbomen vandaan. Het woord van Jahweh verplicht hem te profeteren, te protesteren, aan te wijzen wat verkeerd is, mensen te oordelen, zelfs priesters en koningen. Hoe verschillend roepingen ook zijn, het initiatief voor iedere roeping ligt bij altijd bij de Heer. Elke roeping is het antwoord op een roeping van God. En is ten dienste van de gemeenschap, van het algemene heil.

En in de tweede lezing hoorden wij van Paulus dat de Christenen, wij allemaal, onze roeping hebben, geroepen zijn, uitverkoren, begenadigd, proficiat, maar het is niet vrijblijvend, wij moeten er gehoor aan geven, wij moeten luisteren. Wie 11 juli het feest van Sint Benedictus heeft meegevierd heeft het gehoord, wij mogen meewerken aan het stand komen van de grotere eenheid tussen al Gods kinderen, wij mogen helpen dat het koninkrijk van God realiteit wordt in deze wereld, in ons leven.

Zusters en broeders, tot op de dag van vandaag roept God. In deze lezingen laat de kerk ons nadenken over onze roeping die van God komt. Wordt Gods stem gehoord? Zijn wij ons bewust van ons geroepen zijn? Luisteren wij? Volgen wij onze roeping? God zal nu toch niet minder roepen dan vroeger? Zijn wij niet allemaal geroepen? Zijn wij het luisteren verleerd? Je hoort dikwijls dat mensen het erover hebben hoe zij zich kunnen ontwikkelen, hun talenten kunnen ontplooien. En vooral hoe goed hun kinderen presteren. Dat is prachtig. Maar gaat het daarbij vooral om hen zelf? Willen zij nog hun plaats innemen in een groter geheel? Je hoort wel dat het kerkelijk leven momenteel draait op vrijwilligers. Maar, wordt gezegd, dat zijn grotendeels ouderen, 70+ers. Als die generatie voorbij is, dan houdt het op. Je krijgt de indruk dat vandaag het bewustzijn dat God roept is weggezakt, Zou God zich een beetje duidelijker moeten laten horen? Spreekt Hij niet duidelijk genoeg in de H. Schrift? Moeten wij het eerst weer voelen, met een nieuwe Nabukadnassar of wordt er op dit moment tenminste naar deze oproepen geluisterd. Laten we dus tot de Heer bidden, zodat Hij niet zwijgt, niet voorbijgaat aan ons, en dat wij het leven niet voorbij laten gaan zonder naar zijn stem te luisteren, zonder onze roeping waar te maken.

br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 15 dhj B 2024

Hoogfeest Benedictus 11 juli 2024

Wij vieren vandaag voor de tweede maal dit jaar een hoogfeest van vader Benedictus. Op 21 maart stond hij op de kalender als vader van monniken, vandaag op 11 juli als patroon van Europa.

Wat hebben wij Europa vandaag in naam van Benedictus aan te bieden? Welke woorden of begrippen komen je voor de geest als je die vraag wordt gesteld? Het zou aardig zijn als nu ieder pen en papier zou nemen en drie woorden zou noteren waarvan je meent dat ze onze samenleving ten goede zouden komen als ze er mee aan de slag zou gaan. Ik vermoed dat wij bij vergelijk een heel gevarieerde lijst zouden krijgen.

Benedictus en het Europa van de 21e eeuw. Je zou natuurlijk hoofdstuk 7 naar voren kunnen schuiven. Want zijn die twaalf trappen van nederigheid niet de ruggengraat van de spiritualiteit van Benedictus? Een suggestie die niet zomaar terzijde geschoven kan worden. Onze samenleving zou veel winnen als ze de juiste betekenis en toepassing van dat woord zou kennen. Alle verhoudingen en relaties nationaal, internationaal, in privé en in zakendoen zouden er baat bij hebben.

Maar misschien moeten we toch niet beginnen met ons pronkstuk als eerste aan te bieden. Dat geldstuk weet men misschien niet in kleinere partities te verdelen en dan komt het niet op de juiste manier in de roulatie. Wat te denken als we een kleiner muntstuk uit de schat van Benedictus als feestgave meenemen naar het patroonsfeest van Europa?  Nee, dat is dus niet om mensen het grote niet te gunnen of te min over hen te denken, er is een andere reden voor, die mij een dezer dagen werd voorgehouden in de zin “wie het kleine niet leert, doet het grote verkeerd”. Als je in je jeugd de kleine dingen niet met aandacht en zorg leert doen, draag je die slechte gewoonte vermoedelijk heel je verdere leven mee bij al wat jij doet. Klein beginnen, met toeleg en verstand, met volharding en geduld. Ik stel dan voor onze samenleving als feestcadeau vandaag het eerste woord van de regel aan te reiken. Niks bijzonders op het eerste gezicht, maar o zo belangrijk, want zonder dat woord “luisteren” wordt het leven tot een kakofonie en blijft het grote ideaal van Benedictus een gemeenschap waar men elkaar met liefde en in vrede draagt, buiten bereik. Dat geldt voor de grote samenleving, dat geldt voor het kleine verband van een communiteit of een gezin.

We zien het om ons heen, in het klein en in het groot. Waar het luisteren niet wordt geleerd en niet de kwaliteit krijgt van een aandachtig horen met een open oor, onbevooroordeeld en ontvankelijk voor het verhaal van de ander, wat hebben wij daar te verhopen van het leven? Hoe tot een eerlijk verstaan en waarderen van een ander te komen als die fundamentele houding ontbreekt. Maar hoe krijgt dat luisteren vorm, welke leerschool moet je daarvoor volgen? Daar komt Benedictus ons te hulp, want al in de eerste regel van de proloog krijgt dat luisteren als parallel naast zich “neig het oor van je hart”. Luisteren is dus in zijn optiek iets anders dan zoveel mogelijk informatie vergaren. Luisteren vraagt om meer dan het hoofd, het vraagt ook om andere zintuigen van de mens en het hart is daar niet het minste van. Nu lopen hart en hoofd niet zelden in een ander tempo en waar je het span niet bij elkaar houdt, gebeuren soms lelijke ongelukken. In onze samenleving, maar ook in ons eigen kleine bestaan valt heden ten dage door het gebruik van de techniek een ontwikkeling te bespeuren waarbij de snelheid hoofd en hart geen tijd meer gunnen om een woord of een verhaal echt binnen te laten komen. En daarmee raken wij aan een derde element van het echte luisteren. Het leven is zoveel meer dan een technisch proces, het is een ongelooflijk web van innerlijke verbindingen die tijd vragen om op hun waarde te worden geschat. Dat besef je sterk wanneer je de taal van het hart, van de poëzie of van de muziek probeert te verstaan en te smaken. Dat vergt tijd en oefening.

Maar waar luisteren wordt teruggebracht tot het traceren van tegenargumenten en het horen van verschillen die elkaar uitsluiten of buitensluiten, daar staat het leven zelf op het spel, iets wat aan de orde van de dag is. In politiek, in landsbestuur en in internationale conflicten lijkt vaak alle bereidheid en vaardigheid om naar elkaar onbevooroordeeld te luisteren te ontbreken. Reden te meer om bij vader Benedictus, patroon van Europa, in de leer te gaan. Hij heeft immers niets anders willen stichten dan een school waar je leert luisteren zodat we de hartslag van het leven horen en de ruimte geven op alle niveaus van samenleven.

Luisteren, het is iets van het hoofd, van het hart, van tijd nemen en geven. Wie daar niet in investeert, komt nooit aan leven toe, hoe druk hij of zij zich ook maakt. Luisteren, het is een vorm van diepe aandacht waardoor het leven een heel andere kleur krijgt dan wat wij vaak meemaken. Het gesprek lijkt tegenwoordig eerder een veldslag in plaats van een broedplaats van nieuw leven.

Ik sluit daarom af met een citaat dat ogenschijnlijk niet over luisteren gaat, maar de goede verstaander weet beter.

“Na de dood van Vermeer in 1675 geeft zijn weduwe twee schilderijen aan de bakker om een schuld te delgen van meerdere jaren brood aankopen. Aan de ene kant de parelmoeren glans van de schilderijen, aan de ander kant de gouden korst van het warme brood; de ruil geeft de geest veel meer voldoening dan de tegenwoordig verplichte relatie tussen een meesterwerk en het geld. Het brood en de schoonheid zijn twee met elkaar vergelijkbare koninkrijken, twee onmiskenbare vormen van voedsel voor het eeuwig leven van elke dag”[1].

Moge Europa maar ook wijzelf nieuw leren horen om de verborgen glans van het leven te ontdekken, te behoeden en er samen in vrede voor te danken. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

[1] Christian Bobin

20240711 Benedictus Spr. 2,1-9; Ef. 4,1-6; Mt. 19,27-29

Preek 7 juli 2024

Drie verhalen over Godsmannen vandaag. Een profeet, een apostel en Jezus zelf. En alle drie de verhalen laten ons proeven dat het bestaan van geen van die mannen een pad zonder doornen was. De boodschap van Ezechiël kreeg geen warm onthaal. Daar hoeven we niet van op te kijken. Ezechiël stelde in naam van God kritische vragen aan Israël. Niet dat hij een criticaster was, maar soms vereist de waarheid en het welzijn van mensen een geluid dat tegendraads is. Dat was toen zo, en het is nu niet anders. Let wel, Ezechiël misgunde hen niets en was ook geen asceet die de wereld de rug toekeerde, integendeel, het ging hem om de toekomst en het welzijn van zijn volk. Wie daar geen oren voor heeft, loopt het risico de adel van zijn leven en zijn ziel te verspelen of schade toe te brengen. En daarvoor zijn wij niet geschapen. Heel de Schrift getuigt ervan dat God ons het leven geeft om elkaar tot zegen te zijn en zo God te loven en te eren. Maar diezelfde Schrift getuigt er ook van dat dit woord niet zelden aan dovenmansoren wordt gezegd. Hoe komt dat toch?

De korte tekst van Paulus heeft in de loop der geschiedenis heel wat pennen in beweging gebracht. Wat moeten wij verstaan onder die doorn in het vlees die hem zijn leven lang plaagde? Wij weten het gewoonweg niet, maar dat is in feite ook niet zo belangrijk. Wat de aandacht verdient is hoe Paulus met die beproeving- want dat is het- is omgegaan. Hij heeft van de nood een deugd gemaakt door haar niet alleen te accepteren maar er ook van te leren dat je je nergens op moet laten voorstaan. Dat hij apostel was, dat was een vrije gave Gods en hij diende ervoor te waken om niet naast zijn schoenen of sandalen te gaan lopen. Nee, profeet en apostel, je kunt het niet op je eigen conto schrijven, hoed je dus voor egotripperij en in de kijker staan. Je bent geroepen om de waarheid en het leven te dienen, dat en niets anders. Maar dat blijkt niet zo eenvoudig zoals ons dagelijks in tal van media wordt getoond. De apostel moet niet alleen zijn gemeente of parochie maar ook zichzelf onder Gods kritisch woord stellen.

En dan komen wij bij het evangelie van deze dag. Wat een verschil met het verhaal van vorige week. en dat terwijl Jezus zogezegd een thuiswedstrijd speelt. Het begint nog positief. De toehoorders blijken geraakt te zijn door Jezus’ voordracht. Maar dan verandert de sfeer. In plaats van zich te verheugen dat er iemand uit hun midden is die anders is dan de anderen en die een woord van leven spreekt zoals ze dat niet kennen, komen ze met vragen op de proppen die geen ruimte laten voor die andersheid. Hun commentaar is heel onwelwillend en kleinmenselijk. Dat moet Jezus hard hebben geraakt. Hij heeft een roeping en gaat ervoor, helemaal en belangeloos en dan van die praat die hem af serveert als een die zich niets moet voorstellen, want wij weten tot welke familie die behoort en wat zijn stiel is.

Maar Jezus dient hen van repliek met een zin die tot een spreekwoord geworden is in onze eigen taal. ‘Een profeet wordt overal geëerd behalve in zijn eigen vaderstad.’ Dat betekent zoveel als ‘in je eigen omgeving word je niet op waarde geschat. Waar wij elkaar niet met de welwillende en barmhartige blik van God bekijken en benaderen, wordt iemand niet gezien voor wie of wat hij werkelijk is. Dan wordt het leven al gauw een slagveld, laat staan dat er wonderen kunnen gebeuren. Want daarvoor is vertrouwen en geloof nodig. Een voorschot van welwillendheid en een openheid naar de verborgen binnenkant van de ander, die je nog niet ten volle kent.

Maar dat alles valt Jezus in zijn vaderstad niet ten deel. Daar denken ze hem te kennen en dat laat geen ruimte voor een andere, meer heilzame kijk. Het heeft veel weg van wat wij om ons heen zien gebeuren en misschien ook in ons eigen hart. Hoeveel ruimte is er nog In politiek en samenleving om de ander werkelijk te leren kennen en hem of haar met de onvermoede gaven een plaats te gunnen tot welzijn van allen?  De stadgenoten van Jezus slaagden er niet in, en daarmee gooiden ze een deur naar het leven dicht. Hoe anders had Jezus het willen zien.

Maar laat ons nog even stilstaan bij een merkwaardig detail in de tekst. Jezus kwam in zijn vaderstad en dat woord horen wij twee keer in deze passage. Maar misschien is het u opgevallen dat er in het verhaal wel gesproken wordt over zijn moeder, – hij is de zoon van Maria, – zo hoorden we, en hij heeft broers en zussen, maar zijn vader is de grote afwezige. Er wordt zelfs niet gezegd dat hij de zoon van de timmerman is, nee, Marcus vertelt dat hij timmerman is. Ook daar geen spoor van een verwijzing naar zijn vader. Dat roept twee vragen op: allereerst, weten zij wel alles van hem zoals ze suggereren, terwijl er over een vader niet gesproken wordt. Dat is toch een essentiële figuur in een mensenleven, zelfs als hij afwezig is. Maar de tweede vraag is mogelijk belangrijker: wat wil Marcus ons zeggen door niet te spreken over zijn vader. Kent hij die niet? Het evangelie zelf suggereert een ander antwoord. Marcus laat ons in het verloop van zijn evangelie zien dat Jezus een specials band heeft met hem die hij zijn Hemelse Vader noemt. Die was de ziel en drijvende kracht van al zijn doen en laten. Maar daar hadden zij stadgenoten geen oog en oor voor en zo waren ze niet in staat hem te aanvaarden als wat en wie hij was: zoon van de Vader, wiens enige zorg is dat allen leven zullen vinden en wel in overvloed.

In zijn vaderstad vond Jezus geen geloof en dat viel hem zwaar, maar hij gaat verder op tocht en vandaag is hij in ons midden. Aan ons de kans deze zoon van de Vader te ontvangen en geloof te schenken tot opbouw van een gemeenschap waar Gods helende aanwezigheid alle ruimte krijgt. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars.

Bdhj14 2024 Ez. 2,2-5; 2Kor. 12,7-10 Mc. 6,1-6

Preek 30 juni 2024

God heeft alles geschapen om te leven, zegt het boek wijsheid, voor de onsterfelijkheid.
Een tekst om over na te denken! En dan de passage van de apostel Paulus: een pleidooi voor de juiste maat, voor een evenwicht waarbij niemand schandalig veel heeft en niemand te kort komt, een ideaal dat Benedictus ons ook voorhoudt als basis van vrede en goede gemeenschap.

Het evangelie biedt ons het verhaal van twee ontmoetingen met de Heer waarin de kracht van het geloof aan het licht komt. Mensen worden geraakt, aangeraakt, er gebeuren wonderen. Wonderverhalen hebben als voordeel dat zij ons kunnen aanspreken en ons bijblijven. Zij hebben ook een nadeel, dat zij afleiden van waar het eigenlijk om gaat.

Wij leven in een wereld vol geheimen. Met zijn wetenschap en zijn technische kennis heeft de mens een aantal raadselen ontsluierd, die voor onze voorouders nog onmogelijk leken, maar wij beseffen ook dat de schepping nog heel veel verborgen potentie heeft waarvan wij geen idee hebben. De vooruitgang van de wetenschap mag ons dankbaar stemmen, maar het is ook wijs om te erkennen dat heel veel ons nog te boven gaat. En Jezus is niet gekomen als wetenschapper, om ons inzicht in de wetten van de natuur te vergroten, Hij is gekomen om ons de liefde van de Vader te openbaren, en ons uit te nodigen om in gelovig vertrouwen te leven. Hij had niet graag dat mensen ophef maakten van zijn wonderen.  Die waren voor Jezus marginaal: `randversiering’. Waarnaar hij vroeg, waar het hem om ging, en wat ook nu nog belangrijk is: dat wij in hem geloven. Geloven wij in wonderen? Best! Maar waar het op aankomt is: geloven wij in Hem? In zijn persoon, in zijn zending, in zijn boodschap, in zijn evangelie?

Marcus verhaalt de opwekking van het dochtertje van Jaïrus, de overste van de synagoge. En binnen dat verhaal is een andere vertelling ingevlochten. Diezelfde geschiedenis vinden we ook in de evangelies van Matteüs en Lucas. Alle drie de evangelies, de synoptici, vertellen deze beide verhalen samen waarin het gaat om leven en dood. De beide tekenen hebben met elkaar te maken, vullen elkaar aan. Het gebeuren rond de dochter van Jaïrus voltrekt zich in de volle openbaarheid. Jaïrus is een gekend persoon Jezus is omstuwd door een menigte als de overste van de synagoge hem te voet valt en smeekt zich te bekommeren om zijn zieke dochtertje van 12 jaar. De Heer is daartoe meteen bereid en gaat met hem mee naar zijn woning. Onderweg gebeurt iets anders. Een vrouw, een onbekend persoon, van wie ons de naam ook verderop niet wordt bekend gemaakt, nadert Hem van achteren. Zij lijkt in alles de tegenspeelster van die belangrijke Jaïrus. Maar wat hen verbindt is hun geloof in Jezus. Hoe belangrijk, hoe leven gevend dat geloof in Jezus is, wordt markant verteld bij het clandestiene contact van een vrouw die al twaalf jaar gebukt gaat onder een vernederende ziekte, een vrouwenkwaal die degene die eraan lijdt volgens de wetten van het boek Leviticus onrein maakt en uitsluit buiten alle maatschappelijk verkeer. Lucas vertelt dat de vrouw heel haar vermogen heeft uitgegeven aan artsen zonder daarbij baat te vinden. In haar wanhopige situatie doet zij een uiterste poging en stelt heel haar hoop op de wondermacht van Jezus. Maar zij waagt het niet om zoals Jaïrus openlijk een beroep op hem te doen. Tersluiks nadert zij hem van achteren, om het genezend contact als het ware te stelen! Dat moest ongemerkt gebeuren, want door het contact met haar maakte zij Jezus cultisch onrein. Maar Jezus keert zich om. Niet uit nieuwsgierigheid, of onwetendheid, nog minder uit verontwaardiging, nee hij keert zich naar haar toe en brengt aan het licht dat haar geloof in zijn persoon haar tot heil strekt. Zij was voor haar omgeving en in haar eigen beleving een levend lijk, uitgesloten buiten de samenleving. Zij mocht daar niet zijn. Maar haar geloof in Jezus blijkt haar genezing te hebben gebracht. Nu is zij teruggegeven aan het leven. Haar ziekte die haar 12 jaar lang in de greep hield is geweken. Twaalf jaar was zij als een dode, nu mag zij leven. Twaalf jaar: dat is de leeftijd van het dochtertje van Jaïrus. Twaalf jaar heeft dat meisje mogen leven. Nu wordt haar leven bedreigd. Zal de Heer haar genezen? Jaïrus vertrouwt daarop. Maar als het meisje sterft geven zijn vrienden de hoop op. Het intermezzo met de vrouw zal het geduld van Jaïrus danig op de proef hebben gesteld. Er was geen tijd te verliezen en nu houdt die vrouw de Meester op. Dan komen zijn dienaren met het onheilsbericht: “Val de meester niet langer lastig”. Maar Jezus spreekt hem moed in: “Wees niet bang, maar blijf geloven”. Woorden die wij moeten onthouden, brs. en zrs. Woorden die wij ons moeten herinneren als wij in moeilijke, uitzichtloze situaties zijn! Woorden die leven geven! Om de gelovigen van alle tijden te bemoedigen heeft Jezus ze gesproken. En om ze kracht bij te zetten heeft hij tekenen verricht. Maar meer dan tekenwaarde moeten we daaraan niet toekennen. Als de vrouw die aan bloedvloeiing leed en het dochtertje van Jaïrus zijn genezen, zelfs ten leven gewekt, zijn zij later toch gestorven. En als de redding die Jezus is komen brengen zou bestaan in het verlossen uit tijdelijk lijden is het moeilijk te begrijpen dat hij niet alle lijden heeft weggenomen. Maar wat Jezus brengt is uitzicht op nieuw leven, op een nieuwe staat van zijn, voorbij aan alles wat ons hier bedrukt en terneer houdt. Hij belooft eeuwig leven, een toekomstig geluk. Veel mensen in deze tijd staan daar sceptisch tegenover. De martelaren in de eerste eeuwen hebben van dat geloof getuigd. Zij gaven hun leven in de vaste overtuiging dat hun iets beters wachtte.

Wij geloven niet in wat voorbijgaat, maar in wat eeuwig is en wat komt. Dat geeft de traditie ons door, in steeds nieuwe vormen, dat is de eeuwige waarheid die troost brengt en vreugde geeft in het leven.

Het is heel redelijk en verstandig om de wetenschap te respecteren, en om de mensen die zich toeleggen op vermeerdering van onze kennis te waarderen. Maar met ons geloof zitten wij in een andere dimensie, die hiermee niet strijdt, maar die hiermee niet te vergelijken valt. Met geloof heb je een blind vertrouwen, dat evenwel helderziende is, dat oog heeft voor meer dan het gewone. Daarvoor hebben in alle tijden gelovigen hun leven gegeven, niet uit fanatisme. Mensen als Spinoza, Descartes en Einstein, mensen van grote wetenschap lieten zich niet ringeloren door pastores van enige confessie, maar waren overtuigd van Gods aanwezigheid. Hun woorden: “… Deze wereld is echt vol wonderen. Als je om je heen kijkt zul je God zien en voelen… Waarom heb je meer wonderen nodig? Je vindt Hem niet als je buiten kijkt. Je zult God alleen in je diepe innerlijk vinden. Zusters en broeders, Wij mogen geloven dat wij als wij samen eucharistie vieren de Heer mogen aanraken, en door Hem worden aangeraakt, dat Hij tot onze ziel zegt Talita Kumi: meisje, mens, sta op!

br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 13 dhj B Wijsheid 1, 13-15+ 2, 23-24; 2 Kor.8,7+9+13+15; Mc. 5, 21-43

Hoogfeest Petrus en Paulus 29 juni 2024

Petrus en Paulus, wij vieren ze vandaag. Twee pijlers bij de opbouw van de kerk. Twee mannen die hun leven voor het evangelie hebben gegeven. Beiden vermoedelijk in Rome.  Maar bij alle gelijkenis was er ook verschil. De een, Petrus bleef werkzaam binnen de eigen gemeenschap van joden, terwijl Paulus erop uittrok en de kerkdeuren openzette voor de niet joden. Heel verschillend van temperament. Daarom is het des te opmerkelijker dat ze samen worden gevierd. Wat hen vandaag samenbrengt is dat zij elk op eigen wijze de kerk van het eerste uur mee hebben opgebouwd en dat beiden die inzet met de marteldood hebben bezegeld.

Grondleggers worden door latere generaties nog wel eens opgehemeld. Dat is ook Petrus en Paulus overkomen. In de kerkelijke traditie zijn ze voorzien van allerlei superlatieven en de lofredes zijn niet van de lucht. Maar zijzelf wisten maar al te goed van hun falen en hun feilen. Maar hebben ze dan geen verdiensten? Heel zeker hebben zij die, maar ze hebben die nooit op hun eigen conto geschreven. “Alleen door Gods genade ben ik wat ik ben”[1], schrijft Paulus aan de Korintiërs en Petrus zou die woorden ten volle onderschrijven.

Petrus en Paulus, twee heel verschillende figuren. Petrus, een man die zijn Heer verloochent; Paulus, een man die de Heer vervolgt. Petrus, even weifelend als impulsief, Paulus, een man met een moeilijk karakter, voor wie vergeven en samenwerken soms een brug te ver was.

Wij hoeven ze dan ook niet groter te maken dan zij zijn, want juist zo laten zij de kracht van het evangelie zien. Het is de Heer die deze mannen heeft geroepen en het is de Heer die hen in hun dienstwerk heeft gestut en gesteund. De liefde van en voor Christus was de spil en ruggengraat van hun bestaan en zo zijn zij met al hun menselijkheid boden geworden van het evangelie. En hoe, Gods goedheid wordt in menselijke zwakheid openbaar.

Deze feestdag is dan ook een uitgelezen gelegenheid om God te danken dat Hij geschiedenis schrijft met mensen die soms al te menselijk blijken te zijn. De verleiding om een kerk van louter heiligen, van zuiveren te creëren is aan God niet besteed. Hij gaat op weg met mensen die geen schoon blazoen hebben, die onder de maat blijven of een scheve schaats hebben gereden. Dat is een manier van doen waar wij in de kérk van vandaag en in onze samenleving niet goed mee overweg kunnen. Het zwart wit denken gooit momenteel hoge ogen, maar het enige wat wij ermee bereiken is een verdeelde en onherbergzame wereld.

Dat wil helemaal niet zeggen, dan wij dus zaken die het daglicht niet kunnen verdragen onder tafel mogen schuiven, maar het vraagt erom dat wij een ander niet aandoen wat wij zelf ook niet willen ondergaan. Zou jij afgerekend willen worden op je falen of zou je een herkansing willen krijgen? Nee, nogmaals, dat is geen uitnodiging om weg te kijken van mistoestanden, maar het is de roep van het evangelie om stappen te zetten naar leven, waar de compassie en barmhartigheid van God de grondslag vormen van ons doen en laten, want alleen zo is toekomst mogelijk voor ons en onze wereld. En alleen zo kan de kerk de roeping vervullen die haar is toevertrouwd.

Petrus en Paulus. Zij wisten hun falen onder ogen te zien en te bekennen. ‘Heer, Gij weet alles’, of ‘Ga weg van mij want ik ben een zondig mens’. Met zulke mensen gaat de Heer in zee, daarmee kon hij wonderen verrichten, omdat ze niet prat gingen op eigen verdiensten en eigen kracht. Maar dat was ze niet van de eerste dag eigen. Ook Petrus en Paulus hadden juist zoals wij een hele weg te gaan voor zij zich als onnutte knechten voegden in de dienst aan het evangelie van Gods genade. In die zin waren hun misstappen ook een felix culpa, die hen bevrijdde van eigendunk en zelfverheffing.

Als kerk mogen wij van het feest van vandaag leren dat God werkt met zondaars, met mensen, stof uit de aarde. Elke dag opnieuw waagt de Heer het met hen, ieder morgen weer. Tot zijn barmhartigheid worden ook wij geroepen in de kerk van vandaag en niet alleen daar. ‘Wees barmhartig zoals uw Vader in de hemel barmhartig is.’ Petrus en Paulus hebben uit die barmhartigheid geleefd en hebben haar aan anderen verkondigd als weeg ten leven. God schrijft geschiedenis met zondaars.

Petrus en Paulus leren ons misschien nog iets anders. Heb oog voor ieders gaven. Het is Paulus die in zijn brieven schrijft over de verschillende genadegaven. Profetie, lering, genezing, bemoediging en ga zo maar door. In een synodale kerk, Gods volk onderweg, is het van het grootste belang voor die verscheidenheid oog te hebben en mensen niet volgens een vooropgezet plan te etiketteren. Laat ruimte voor de Geest die leven geeft, op velerlei wijzen en in heel verschillende situaties.

Van Petrus mogen wij misschien ook leren voorzichtig te zijn vooraleer de rode kaart te trekken en te roepen van ketterij en onwaarheid. Hij was zo bescheiden te zeggen dat de geschriften van Paulus soms moeilijk te verstaan waren en uitleg nodig hadden. Hij had er alle vertrouwen in.

Petrus en Paulus, twee steunpilaren van de kerk, Zij hebben het niet altijd gemakkelijk gehad met elkaar. Zij hebben elkaar wel eens de waarheid gezegd, niet om te verketteren maar om de trouw aan de Heer die leven geeft, niet te verloochenen. Op ieders weg, ook de onze, blijft er nood aan kritische hulp, assisterend en corrigerend. Petrus en Paulus hebben ook taken verdeeld, in goed vertrouwen. Jij naar de heidenen, ik naar de joden, maar laten we wel elkaars armen gedenken. Alles omwille van de ene liefde van Christus, die ons met verscheidenheid van gaven en talenten nodigt tot dienst aan het ene lichaam van Christus, opdat de Vader in alles en allen wordt verheerlijkt en al Gods kinderen worden verzameld aan de ene tafel van het leven. Dat zal een droom zijn, de moeite waard om er als Petrus en Paulus alles voor te geven. AMEN.

20240629 Hoogfeest Petrus en Paulus Hand. 12,1-11; 2 Tim. 4,6-8.17-18; Mt. 16,13-19

[1] 1Kor. 15,10

Abt Thijs Ketelaars

Hoogfeest Adelbert 25 juni 2024

ADELBERT, PATROON VAN DE ABDIJ

De voorbije veertien dagen hebben we tijdens de eucharistie horen voorlezen uit het evangelie van Mattheus, en meer in het bijzonder uit de Bergrede. Dat is een heel programmatische toespraak van Jezus. Een opvallend trek in die lange rede is Jezus’ vermaning om niet te koop te lopen met je religieuze praktijken. Aalmoezen geven, bidden en vasten, het dient allemaal in het verborgene te geschieden. Dat heeft niet van doen met het terugdringen van het geloofsleven naar het privédomein, zoals tegenwoordig in bepaalde kringen wel wordt bepleit. Nee, die verborgenheid dient te voorkomen dat we ons ergens op laten voorstaan, aandacht willen trekken met onze vroomheid en uit zijn op waardering en aanzien. Dat wil dus niet zeggen dat we de lamp onder de korenmaat moeten zetten, maar dat ons werken de Vader moet verheerlijken en niet ons ego. De afgelopen twee weken las ik ook nog eens het leven van Adelbert en het trof mij dat zijn portret naadloos samenviel met het leefpatroon dat Mattheus ons schetste. Adelbert heeft er nooit naar gestreefd in de kijker te staan en zocht ook niet de eer van klein en groot, integendeel hij wilde Gods menslievendheid in het licht stellen door zorg te hebben voor kleine mensen hier in Egmond.

Ook de liturgie van vandaag schildert in de lezingen die wij hebben gehoord een mooi portret van onze patroon. Jezus Sirach, de apostel en de evangelist, zij geven ons samen niet alleen een beeld van Adelbert, zij reiken ons ook een model ter navolging aan. Ik ga dit keer niet in op details, maar haal drie beelden uit de Schriftverhalen naar voren, die samen in grote lijnen een tekening van Adelbert opleveren die past bij wat ons in het leven van hem is overgeleverd.

Als je de monnik Adelbert wilt beschrijven, is er dan een beter begin denkbaar dan met de woorden uit Jezus Sirach, die wij zojuist hebben gehoord. “In de vroege ochtend zoekt hij met hart en ziel de Heer die hem gemaakt heeft en hij bidt voor het aangezicht van de Allerhoogste”. Is dat niet op en top de roeping van de monnik Adelbert en hopelijk ook de onze. En hij begint de dag niet tegen heug en meug, nee, met hart en ziel vangt hij de ochtend aan met de lof Gods en het zich onderdompelen in Gods woord, dat zin en ziel geeft zijn bestaan. Wij lezen weliswaar nergens in de vita dat Adelbert een geleerde bolleboos was, maar geraakt en gevoed door Gods mens geworden woord liet hij alles achter om anderen te winnen voor Christus, beeld en gelijkenis van God. Niet met vertoon van woorden of grootse daden, maar door de ontmoetingen en de kleine daden in het leven van alledag te verrichten vanuit het gebed en de bezinning op Gods woord. Die stille omgang met Gods woord en het dagelijkse ritme van het gebed, het was de ziel van zijn bestaan en gaf vorm aan zijn doen en laten. Jezus Sirach tekent ons Adelbert als monnik en bidder.

In Paulus’ brief aan de Thessalonicenzen horen wij hem het beeld van de voedster en van de vader gebruiken, maar vandaag zou ik een ogenblik willen stilstaan bij dat van de voedster, die zich bekommert om de haar toevertrouwde kinderen. Misschien klinkt dat beeld van voedster in onze cultuur wereldvreemd en ouderwets, maar vervang het dan maar door een van de vele vrouwen die in crèches tegenwoordig een analoge rol vervullen. Is de lezing misschien gekozen met het oog op het vriendelijke en milde karakter van Adelbert, dat ons in zijn levensverhaal wordt aangereikt. Hij had oog en tijd voor mensen en was zo fijngevoelig dat hij Eggo met de scene van de appelpit tegemoet kwam in zijn verdriet om een tijdelijke afwezigheid. En in de wonderverhalen die ons in het leven worden verteld zien wij ook hoe Adelbert begaan is met het kleine en grote leed van mensen zoals een moeder en een voedster zich bekommert om het welzijn van hun kinderen. Die moederlijke trek van Adelbert moge ons eraan herinneren dat wij als monniken die in een mannengemeenschap leven de moederlijke kant van ons bestaan niet moeten verwaarlozen. Wij zouden er onszelf mee schaden, maar wij zouden ook onze broeders te kort doen. Van de Egmondse abdij wordt vaak gezegd dat het een stoer gebouw is, dat wind en weer weet te trotseren, en dat dat ook geldt voor de gemeenschap.  Laat het zo zijn, maar vergeten wij dan toch ook niet de vriendelijkheid en de zachte krachten, die een gemeenschap mogen opbouwen tot een familie waar men oog heeft voor broederlijke genegenheid en zorg voor elkaar met een luisterend oor of een opbeurende blik. Adelbert zal er ons om prijzen.

En dan het evangelie. Ook daar twee beelden, dat van huiseigenaar en dat van zijn personeel, zijn dienaren.  Het zijn de dienaren waar ik op wil wijzen. Adelbert zou er zich in herkend hebben. Hij had niets van de heer des huizes, maar hij was almaar in de weer om mensen van dienst te zijn. Hij hield niet alleen het zoontje van Eggo ten doop, maar hij had ook oog voor de materiele zorgen en voor het leven van mensen in gemeenschap. Geen competitie en geen concurrentie treffen wij bij hem aan, maar een leven met en voor de gemeenschap waarvan hij deel was gaan uitmaken. In een wereld waar sinds mensenheugenis wedijver en eigenbelang, het streven naar macht en het zich laten gelden, de kop opsteken, daar is Adelbert een ware leerling van Jezus, die niet gekomen is om te heersen maar om te dienen. In woord en daad. En zo staat er ook van Adelbert in het vierde hoofdstuk van zijn leven: “En wat hij anderen nadrukkelijk met woorden aanraadde, voerde hij eerst zelf in zijn daden uit”.[1] En dat niet morgen of later een keer, maar met de waakzaamheid en de attentie die Gods roep in het heden verstaat.

Moge onze patroon die ons vandaag als bidder, als voedster en als dienaar wordt voorgehouden, ons aanzetten tot navolging, zodat de abdij een plek blijft waar God wordt gezocht en bezongen en waar wij thuis zijn bij elkaar en ieder die aanklopt wordt welkom geheten met de liefde van Christus. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

[1] Vita Adelberti cp. 4

20240625 Hoogfeest Adelbert Jez Sir 39,5-14; 1Tess. 2,6-13  Mc. 13,33-37

Foto’s viering Adelbertusakker

Op zondag 23 Juni hadden we weer onze jaarlijkse viering op de Adelbertusakker. We zijn dankbaar en blij dat we met zo veel waren. Naast alle vrijwilligers hier uit het dorp willen we ook de mensen van de Adelbertusparochie in Spaarnwoude bedanken. Na afloop was er weer een mooi concert van de fanfare met een mooi en eigentijds repertoire! Hierbij nog wat foto’s van deze mooie dag.

Tot volgen jaar en PAX!

Preek 16 juni 2024

De lezingen die wij hoorden spreken van grote vertrouwdheid met moeder aarde en evenzeer van bewustzijn van een hemelse toekomst waarvan wij geen beeld hebben. Een aarde die ons is toevertrouwd, een eeuwige toekomst die onze bestemming is.
In onze communiteit hebben we de laatste weken op video samen gekeken naar enkele programma’s over de voedselproductie en bevoorrading in de wereld. Nog altijd zijn er heel wat mensen met een eigen groentetuin, en misschien met enkele fruitbomen. Hier in de abdij zijn wij daar zeer mee gezegend. Wat is het mooi dat alles te zien groeien, en wat smaakt beter dan opbrengst uit eigen tuin? Maar echt zelfvoorzienend zijn nog maar heel weinig mensen, en voor stedelijke agglomeraties, voor heel het Westen is de voedselvoorziening een groot probleem. Er is wel een enorme wereldwijde organisatie opgezet, een gigantisch netwerk van productie, vervoer, verdeling, en verspreiding. Daarmee worden onze landen, West-Europa en de Verenigde Staten en Canada, voorzien van voorheen ongekend aanbod van gevarieerde en exotische gewassen, groenten en fruit, maar terzelfder tijd lijden de bewoners van de landen waar dat alles groeit, en die daar leven en werken een schraal, noodlijdend bestaan. Het idyllische beeld van de boer die zijn werk doet en dan kan gaan slapen tot de akker rijp is voor de oogst gaat voor deze mensen niet op. Als we vandaag de lezingen horen, wat kunnen wij daarvan dan meenemen voor onze levenspraxis?

De Heer biedt ons twee prachtige parabels. De boer die leeft in harmonie met de natuur, die zijn taak volbrengt, de grond voorbereidt, het zaad zaait, en te zijner tijd de oogst binnenhaalt, maar die daarna voor een goede oogst afhankelijk is van de natuur. Wij leven op de aarde die ons rijkelijk voedt. Er wordt van de mens zeker enige activiteit gevraagd: hij moet het land bewerken en behoeden, maar de aarde zelf brengt de vrucht voort, automatikoos: uit zichzelf.

Zrs. en brs., wie zijn wij? Wie is de mens? Wie is dat bevoorrechte creatuur, die zomaar beschikken mag over die wondermooie schepping, die hem dient met alle soorten vrucht en gewas? In de H. Schrift heeft hij een naam: Adam: de mens, de stamvader van heel de mensheid. De aarde is hem toevertrouwd, maar niet naar willekeur, hij is verantwoordelijk voor heel de mensheid, wij zijn verantwoordelijk voor elkaar. De aarde brengt de vruchten voort, maar ieder mens heeft de taak zijn broeders en zusters te geven wat hun toekomt, aan ieder het zijne te geven, te zorgen voor een eerlijke verdeling. Dat wil niet zeggen dat ieder evenveel moet ontvangen, maar wel dat ieder moet krijgen, dat wat hij/zij nodig heeft. Sint Benedictus heeft dat voor zijn monnikengemeenschap prima geregeld. Niet “gelijke monniken gelijke kappen” maar ieder overeenkomstig zijn behoeften.

Zusters en broeders, leeft de mens, de mensheid overeenkomstig deze eenvoudige regel? Wij zien rijke landen die zich niet bekommeren om andere volkeren die met dood en ondergang worden geconfronteerd, die worden verjaagd door natuurrampen of oorlogsgeweld. Wij zien landen bestuurd worden door mensen met een zo groot ego dat het lachwekkend zou zijn als het niet zo triest was. We zien een miljarden verslindende wapenwedloop van machthebbers die beheerst worden door argwaan en machtswellust, die anderen vrezen en verachten, en zo de wereld naar de afgrond voeren. In plaats van te bewerken en te behoeden wordt de aarde vergiftigd en verwoest.

In de tweede lezing hoorden wij de apostel: “onze enige eerzucht is Christus te behagen. Want allen moeten wij voor Christus ’rechterstoel verschijnen opdat ieder het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan, goed of kwaad.” En bij Ezechiël hoorden wij dat op een gegeven moment de Heer zelf een nieuw begin zal maken, dat Hij een hoge boom zal vernederen en een dorre boom tot bloei zal brengen.

Zrs. en brs., wij leven in een wereld die ver is afgedwaald van Gods openbaring. Die de weg dramatisch kwijt is. We kunnen ons daarin verloren voelen en machteloos. Maar dan spreekt Jezus ons toch ook over het mosterdzaadje. Het Rijk Gods lijkt op een mosterdzaadje, het allerkleinste zaadje op aarde. Het wordt groter dan alle tuingewassen en biedt een schuilplaats aan de vogels.

We worden geconfronteerd dichtbij en veraf, op kleine schaal en op wereldschaal met zoveel zieke denkbeelden, zoveel negativiteit,  we kunnen ons machteloos voelen, overweldigd door conflicten en problemen, maar het evangelie sterkt ons en nodigt ons uit om te geloven in de macht van het kleine, de overwinning van het goede. God heeft het eerste en het laatste woord. Hij heeft de aarde toevertrouwd aan Adam en zijn nageslacht, maar Hij heeft de gevallen mensheid ook zijn Zoon geschonken als de tweede Adam, en diens Kruisboom biedt beschutting aan ieder die er zijn toevlucht neemt. Moge dat ons tot blije en dankbare mensen maken, dat wij ons verantwoordelijk weten voor elkaar, voor ieder die op onze weg komt, en daarin gedragen en bemoedigd door de Schepper van hemel en aarde. Dat wij niet ontmoedigd worden, niet klein te krijgen zijn, maar vertrouwen op de Eeuwige die ons voor zijn rijk heeft bestemd, een hemels leven dat hier begint, waar wij in dit tijdelijk bestaan zelf onze bijdrage mogen leveren door de weg te gaan van Gods geboden, door te groeien in menselijkheid, in gelijkvormigheid met Christus, onze broeder en Heer.

br. Gerard Mathijsen osb

Lezingen: Ez 17:22-24 | 2 Korintiërs 5:6-10 | Markus 4:26-34

Preek 9 juni 2024

Vermoedelijk heeft u bij het luisteren naar het evangelie opgemerkt hoe het verhaal begint met de familie van Jezus die hem komt ophalen, en hoe er op het eind opnieuw sprake is van de familie die hem wil spreken. En tussen die twee episodes is er een discussie met de Schriftgeleerden. We hebben dus van doen met een soort drieluik.  We zijn vermoedelijk meer vertrouwd met drieluiken in de schilderkunst. In veel oude kerken tref je ze aan. Het middenstuk van zo’n schilderij is het belangrijkste en is dan ook altijd groter dan de zijpanelen.

De drie panelen van vandaag vertellen ons over de relatie van familie en Schriftgeleerden met Jezus. En die relatie blijkt van een andere kleur dan die wij vaak op devote en vrome afbeeldingen aantreffen. Marcus laat daar geen twijfel over bestaan. Maar de vertaling van vandaag moffelt dat schurende in de relatie weg, vermoedelijk om geen aanstoot te geven aan vrome oren. Maar waarom zo bang? Wil mij dus vergeven als ik vandaag de tekst hier en daar op de voet volg, want details maken soms het verschil.

“Jezus ging naar huis”, zo hoorden wij. Maar welk huis is dat? In elk geval niet het huis van zijn familie of van zijn moeder, want die komen dadelijk pas opdagen. Heeft hij mogelijk een eigen huis of is hij ergens een huis binnengelopen? Is hij mogelijk bij ons binnengelopen? Daar is het een drukte van jewelste, iedereen weet hem er te vinden. Er is zelfs zoveel volk, dat ze, zo staat er, “zelfs geen gelegenheid hadden om te eten”. Maar let op het detail, bij eten zou je kunnen denken aan een uitgebreide maaltijd, maar letterlijk staat er  ‘zodat ze zelfs geen brood konden eten”. Er was dus zelfs geen tijd voor een snel tussendoortje. Er komt zoveel volk op hem af dat hij misschien wel de regie van een geordend bestaan kwijtraakt. Jezus zit daar niet mee, zo lijkt het. Zijn gedrevenheid en zijn passie nemen dat op de koop toe. Gods roep en de Geest is de drive voor zijn inzet en verkondiging van het evangelie. Hij staat ergens voor, hij gaat ergens voor.

Maar zodra zijn familie van de situatie lucht krijgt, “trekken zij eropuit om hem mee te nemen”, zo hoorden wij voorlezen. Dat klinkt nogal onschuldig, maar Marcus gebruikt daar een woord dat klip en klaar aangeeft dat ze hem met sterke hand willen meenemen. De Naardense bijbel spreekt over ‘overmeesteren’. En dat doen ze omdat hij volgens hen ‘niet meer bij zijn verstand was’. Wat zeggen die paar zinnen ons over zijn familie? Hadden ze geen besef van wat hem bezielde en bewoog? Waren ze boos, schaamden zij zich voor zijn gedrag en zijn manier van doen?  Wilden ze hem misschien met hun optreden tegen zichzelf beschermen? Je zult maar zo’n kind of broer hebben. Ons mag het te denken geven over onze kijk op Jezus. Kennen wij hem echt en wat doet dat met ons? Wat is onze reactie?

Dat is dan het linker zijpaneel van ons schilderij. Nu naar het middenpaneel, dat is veel groter en nog dramatischer.  Waren Jezus’ bloedverwanten met hem begaan, nu komen er heren uit Jeruzalem, Schriftgeleerden, de mannen van de wet,   en die hebben hun mening klaar.  De familie maakt zich zorgen en willen hem ontvoeren, maar de Schriftgeleerden maken zich helemaal geen zorgen, en willen hem niet ontvoeren, maar uitschakelen. En ze doen dat op een voor ons heel herkenbare manier, namelijk iemand zwart maken, hem demoniseren. Zij zeggen dat hij door de duivel bezeten is, terwijl Jezus juist mensen tot leven wekt. Dat is geen duivelswerk, integendeel dat is doen waartoe hij en wij geschapen zijn. Maar voor de Schriftgeleerden blijkt het een inbreuk op hun gezag en macht te zijn. En zo grijpen ze naar het duistere wapen waarbij zij Jezus’ activiteit en zijn innerlijk gezag als duivelswerk betichten. Ze draaien daarmee alles om en noemen het goede van Jezus kwaad. En ze doen dat willens en wetens. Het lijkt in menig opzicht op de wereld van vandaag. Jezus lijdt nog steeds onder demonisering samen met en in allen die om hun inzet voor het leven worden betiteld als vijanden van het volk of erger.

Maar Jezus blijft trouw aan zijn innerlijke weg en dient de Schriftgeleerden van repliek. Als hij een pact met de duivel zou hebben gesloten, dan zou hij dus de duivel met de duivel bestrijden en dat is natuurlijk onzinnig.

En dan volgt die moeilijke passage over de zonde tegen de heilige Geest. Maar misschien begrijpen wij dat woord van Jezus nu toch een beetje. Deze mannen weigeren weloverwogen in Jezus’ optreden het werk van de Geest te zien, Gods barmhartige omzien naar zijn volk. Waar de werkelijkheid zo welbewust wordt verdraaid en ontkend, is sprake van een zonde tegen de heilige Geest.  Dat is onvergeeflijk gedrag, daar sluiten de Schriftgeleerden zichzelf buiten de gemeenschap van Gods leven.

Nog een enkel woord over het rechter zijpaneel. Daar ontmoeten we opnieuw de familie van Jezus. Was Jezus aan het begin van het verhaal door een veelheid van mensen omgeven, hier is de kring niet kleiner. En als er dan door de bloedverwanten een poging wordt gedaan Jezus te spreken te krijgen, wijst Jezus naar de kring om hem heen. Geestverwantschap gaat voor hem boven bloedverwantschap. Die laatste hebben niet altijd oog en oor voor je roeping, zij verstaan je soms niet of wijzen je af. Voor Jezus telt de gemeenschap die samen met hem de wil van de Vader in het leven van alledag poogt te onderscheiden en te volbrengen. Horen zijn verwanten daar nog niet bij? Hebben ze nog een weg te gaan? En zo komen wij op het eind terug bij het begin: Wie is Jezus voor ons, kennen wij hem echt? Herkennen wij ons misschien in de Schriftgeleerden, of in het gedrag van zijn bloedverwanten of dat van zijn geestverwanten? Vragen voor ieder van ons.

Moge de Geest ons helpen onderscheiden en ons innerlijk sterken om met Jezus tegen alle tegenweer in de weg van heling en heil te gaan. Elke dag weer, tot opbouw van een gemeenschap van vrede en barnhartigheid. God ter eer en de aarde tot zegen.  AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-Adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2024, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden